Robbert-Jan Henkes. Vertalen wat er niet staat.

Robbert-Jan Henkes. Vertalen wat er niet staat. Amsterdam-Antwerpen, De Arbeiderspers, 2025, 246 p.

Robbert-Jan Henkes is niet de eerste de beste. Hij heeft James Joyce (nou niet meteen de gemakkelijkste), Bob Dylan en The Beatles vertaald, en is heel creatief in het vertalen van kinderboeken. Zijn vertaling van Russische kindergedichten Bij mij op de maan (2016) is een plezier voor het oor, dat heb ik zelf uitgetest op mijn kleinzoon. De Aleida Schot-prijs (2018) is goed aan hem besteed.

Wellicht in de voetsporen van Hans Boland (Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje, 2017, en Het Nederlands van Tsjechov, 2021) zet hij nu zijn visie op vertalen op papier. Het is inspirerende lectuur, uitdagend, provocerend, belerend, soms betweterig.

Over uitgevers en vooral redacteurs is hij niet mals. Het zijn ‘persklaarversmurfers’ (21), ‘bange mensen die zelden beseffen dat iets eigens altijd veel leuker is en veel meer aanspreekt dan iets uitgekauwds’ (52), het zijn ‘droogstoppels, moeizieke bemoeieneurs’ (167), die een ‘dooie takketaal’ (178) aan de vertaler willen opdringen. Niet mild is dat oordeel, maar wie enige ervaring heeft met uitgevers-verbeteraars-redacteurs, moet het helaas onderschrijven.

Uit de tientallen jaren vertaalervaring trekt Robbert-Jan Henkes interessante lessen. Zo ziet hij nogal wat vertalers als bange mensen : ‘bang voor het vertalen naar de letter en bang voor het vertalen naar de geest’ (9). Hij vindt dat dialectwoorden en -uitdrukkingen uit de taboesfeer gehaald moeten worden (224) en stelt dat Vlaams ruimte moet krijgen (235). In de verhollandsing van het stripverhaal Suske en Wiske (jaren vijftig) ziet hij een geweldige kans die verloren is gegaan om de Nederlandse taal te verrijken met prachtige Vlaamse woorden (54-58). Hij lanceert dan ook een aantal leuzes / keuzes die het Nederlands precies dankzij vertalingen alleen maar kunnen verrijken.

Je moet vertalen naar de geest en vaak vertalen wat er niet staat (maar wat wel bedoeld wordt). Leuk vertalen is een uitdaging. De vertaler moet heel de woorden- en taalschat aanspreken, want vaak zijn de leukste dingen die je in vertalingen leest de dingen die je nog niet wist en de woorden die je nog niet kende, zodat je de auteur / vertaler dankbaar zou kunnen zijn voor een nieuw woord. Een vertaler mag er gerust zijn voorgangers op naslaan, het kan hem behoeden voor interpretatiefouten. Verzet je tegen de ‘oprukkende bemoeizucht’ (172) van de ‘persklaarmakers’, want die vergallen niet alleen je vertaling, maar ook je plezier aan het vertalen.

In het laatste hoofdstuk krijgt de vertaler ‘tips en trucs’ (235-237). Het vreemde en afwijkende moet in de doeltaal bewaard blijven. Kies niet voor de gemakkelijkheidsoplossing – saai en voorspelbaar. Hij suggereert in dialectwoordenboeken te kijken en Vlaams een kans te geven. Hiermee ben ik het niet helemaal eens. Het heeft weinig zin een dialectwoord te gebruiken in een ABN-tekst indien de keuze niet functioneel is (bv. weergave van boerengesprekken in dialect), maar dialect in de brontaal moet ook als dialect in de doeltaal (vertaling) weergegeven worden. Zo verscheen in 1985 de Nederlandse vertaling van de roman Afscheid van Matjora van de Russische dorpsschrijver Valentin Raspoetin ; de overigens verdienstelijke vertaalster (Anne Pries) had alle dialogen in dialect van de Siberische boeren vertaald in onberispelijk Nederlands. Dat kan natuurlijk niet.

Onderschat de lezer niet (dat doen redacteurs vaak – ze kennen een woord niet, dus zal de lezer het ook wel niet kennen) – mag er nog eens een woordenboek gebruikt worden, ja ? Verzin zelf woorden en uitdrukkingen. Verwerk onze eigen culturele bagage in je vertaling. Maar vooral : vang de toon, de stem (237) en gooi de groene boekjes in de prullenmand.

Het pleidooi van Robbert-Jan Henkes werkt aanstekelijk en op veel punten heeft hij gelijk. Maar bij enkele voorbeelden die hij geeft, slaat hij de bal mis. Hij citeert een passage uit De neus van Gogol, waar ene Kovaljov zegt (letterlijk vertaald) : ‘Ik weet niet hoe ik woorden uw moet opvatten’. Henkes stelt dat de inversie (i.p.v. uw woorden) weliswaar mogelijk, maar niet gebruikelijk is in het Russisch. Dat klopt niet – Russen gebruiken om de haverklap inversie, een ongedwongen conversatie staat er bol van. In een polemiek rond zijn vertaling van Mariëngofs memoires (Mijn eeuw, mijn vrienden en vriendinnen) had ik kritiek op zijn vertaling van het neutrale ‘bolsjevieken’ door ‘die kutbolsjevieken’ (67). Ik weet wel dat tegenwoordig aan alles wat negatief is in Nederland het woordje kut geplakt wordt, maar de Russische auteur had er ook iets aan kunnen toevoegen, bv. die vervloekte / verdomde / vermaledijde bolsjevieken. Ergens zegt Henkes dat je de lezer niet moet onderschatten. In de jaren twintig gebruikte men in de Russische literatuur geen vulgaire woorden, waarom dan in de vertaling ? Ook zijn bedenkingen bij Tolstojs ‘sapogi bratiny’ (85) zijn dubieus, het is in het Russisch een heel gewone wending.

Wie van het laatste resultaat van al deze inzichten, tips, suggesties en leuzes wil genieten, leze er zijn vertaling van de gedichten van Vladimir Vysotski op na, een prachtige, creatieve vertaling van de chansons van een van Ruslands grootste barden (Instructies voorafgaand aan een buitenlandse reis. Een halfhonderd en een chansons. Antwerpen, Benerus, 2025).