Irina Scherbakowa, Filipp Dzyadsko, Elena Zhemkova (red.). MEMORIAL. Erinnern ist Widerstand.

Irina Scherbakowa, Filipp Dzyadsko, Elena Zhemkova (red.). MEMORIAL. Erinnern ist Widerstand. München, C.H. Beck, 2024, 192 p.

De gerenommeerde Duitse uitgeverij Beck heeft een prachtig boek uitgegeven over de mensenrechtenvereniging “Memorial” in Rusland. Die werd in 1989 opgericht in volle perestrojka met het doel de slachtoffers van het communistische regime recht te laten wedervaren en een einde te maken aan de jarenlange onderdrukking van de waarheid over de misdaden van de Sovjetleiding (12). Dat werd toen het blootleggen van de ‘witte vlekken’ genoemd. Volgens de activisten van Memorial hangt hiervan de ‘geestelijke sanering van de Russische samenleving’ (99) af. Door de ‘topografie van de terreur’ (124) in kaart te brengen, hoopten ze hun landgenoten een idee te geven van de omvang van het dwangregime en ‘een nooit uitgeboete en nog altijd niet blootgelegde geschiedenis van misdaden’ (125) aan het licht te brengen.

Aanvankelijk was de samenleving geïnteresseerd in het hallucinante verhaal over de misdaden van het Sovjetregime, maar met de jaren verdween de belangstelling, mede door de angst van de regering Jeltsin dat het communistische electoraat zou protesteren tegen deze kritiek op het eigen verleden (22). De ontgoocheling over de mislukte democratisering en overgang naar een markteconomie leidde eerst tot een verheerlijking van het tsaristische regime en vervolgens tot nostalgie naar het Sovjetverleden. De jaren onder Brezjnev leken nu opeens ‘een rustige, vrolijke en gelukkige tijd’ (23).

Terwijl Memorial in de jaren negentig en begin jaren 2000 rustig kon werken, een museum over de Goelag kon oprichten, talrijke boeken over het stalinisme kon publiceren, kwam daar een einde aan in 2012, toen Poetin het begrip ‘buitenlandse agent’ bedacht. Iedereen die nu standpunten verdedigde die niet strookten met de officiële, door de regering verspreide meningen, werd het label buitenlandse agent opgeplakt. Memorial weigerde zichzelf te afficheren als dusdanig, omdat de term erg beladen was in Rusland en verwees naar de Stalinparanoia dat het land geboycot en bespioneerd werd door vijanden die het nieuwe experiment in de Sovjetunie wilden kapotmaken. In feite ging het om het uitschakelen van alle NGO’s in het openbare leven én debat. Alle radiostations en TV-zenders, kranten, verenigingen die maatschappijkritisch of anti-Poetin waren, werden verboden en verlieten, vooral sinds 2020, het land.

De auteurs van dit boek verklaren dit fenomeen door het ontbreken in Rusland van een afrekening met het verleden, met de duistere zijden van het Stalinbewind (kampen, terreur, hongersnood, deportaties), het ontbreken van een Vergangenheitsbewältigung, zoals die in het naoorlogse Duitsland in Neurenberg heeft plaatsgevonden (24, 137).

De oorlog die Rusland sinds 2022 tegen Oekraïne voert, is volgens hen een oorlog om het verleden, een terugkeer naar het tsaristische en sovjetverleden, toen Oekraïne nog een (onder-) deel van Rusland was (34). De bijdrage van Jonathan Littell (de auteur van het indrukwekkende boek De welwillenden) noemt deze oorlog ‘uitsluitend het gevolg van de wil en de fantasie van één enkele mens, mijnheer Poetin’ (161). De ‘huidige treurige toestand van de civil society in Rusland’ zien ze als het ‘directe gevolg van dit niet verwerkte verleden’ (41). Ze wijzen er terecht op dat de grootschalige vernietigingsoorlog tegen Oekraïne, die in 2022 begon, niet de eerste oorlog van Poetin was : dat was de ‘oorlog die mikte op de vernietiging van de civil society’ die begon in 2012 (171). Kort nadat hij aan de macht kwam, zette Poetin in op ‘woedende en agressieve herinneringsoorlogen tegen de buren – Estland, Letland, Oekraïne’. De strijd tegen hun zgn. ‘nationalisme’ en tegen de Oekraïense ‘Bandera-ideologie’ moest als basis en propagandistische voedingsbodem dienen voor de ‘waanzinnige en misdadige veroveringsoorlog tegen Oekraïne’ (41).

Terloops wordt de vraag gesteld waarom Rusland er niet in geslaagd is de grote historische kans aan te grijpen om zich als een ‘nieuw multicultureel en federaal gemenebest’ democratisch te reorganiseren (122). Waarom liet Rusland die anachronistische imperiale ambities niet varen en waarom heeft het zich aan het ‘zelfdestructieve oorlogsavontuur’ gewaagd dat zijn einddoel nooit zal kunnen bereiken, maar ook nooit zal kunnen terugnemen (122).

Een voor de Russen en Poetin in het bijzondere eikel thema is de vergelijking of de gelijkstelling van het Stalinregime met dat van Hitler. De auteurs wijzen erop dat in tegenstelling tot het nazi-bewind het communistische vooral tegen de eigen mensen gericht was (110, 124). Een Litouwse auteur spreekt van ‘tweelingregimes’ (132). Hitler streefde naar de ‘Endlösung der Judenfrage’, Poetin naar de ‘Endlösung der ukrainischen Frage’ (187). Wie in Rusland dergelijke dingen durft te beweren, vliegt direct in de gevangenis.

Ook over de houding van het Westen tegenover deze problematiek en over hoe het tegenover de honderdduizenden emigranten (einde 2022) moet staan, worden interessante dingen verteld. Door te weigeren de ca. 100.000 IT-specialisten onder de emigranten visa voor westerse landen te geven, werden ze in de handen van Poetin teruggedreven, die ze hard nodig heeft voor de moderne IT-oorlogsvoering (drones) (157). Niet te spreken zijn de auteurs ook over het ‘notoire westerse defaitisme’ (131) m.b.t. het zgn. einde van de oppositiebeweging met de dood van Navalny.

Door het verbod op de werking van Memorial en door het in beslag nemen van het gigantische archief hoopte de Russische regering een einde te maken aan het in kaart brengen van het Stalinverleden, dat in officiële berichten alleen positief voorgesteld wordt (Stalin heeft de overwinning in WO II mogelijk gemaakt, over de offers wordt niet meer gerept). De kopstukken van de NGO zitten nu in het Westen (Berlijn), waar ze het werk van Memorial voortzetten en, in tegenstelling tot Poetin, werken aan de toekomst, om met gedegen kennis over het verleden te ijveren voor een gezonde toekomst.

Het boek bevat 14 bijdragen van uiteenlopende auteurs, die allemaal op een of andere manier betrokken zijn bij het bestuderen van de Sovjetgeschiedenis, het in kaart brengen van de terreur, de verwerking van het communistische verleden. Notoire kenners als Karl Schlögel, Herta Müller, Nicolas Werth, Anne Applebaum, Jonathan Littell, Adam Michnik, Svetlana Aleksijevitsj brengen goed onderbouwde bijdragen met persoonlijke accenten. Een voortreffelijk boek.