Giuliano da Empoli. De Kremlinfluisteraar. Roman.

Amsterdam-Antwerpen, Atlas Contact, 2023, 254 p. Vert. uit het Frans door Hans E. van Riemsdijk.

Als romanschrijver was de Italiaans-Zwitserse essayist en docent Politieke Wetenschappen tot voor kort een illustere onbekende. Met zijn eerste roman (2022) oogstte hij internationaal succes. Terecht. Het is een fictief verhaal over een journalist die in Rusland op zoek gaat naar de spin-doctor van Poetin, die kort ervoor verdwenen was van het politieke terrein. De manier waarop de journalist erin slaagt de man op het spoor te komen, is origineel, maar wellicht niet erg geloofwaardig. Maar het is grandioos gevonden – dank zij een verwijzing naar de dystopische roman Wij van Jevgeni Zamjatin (1924). Wellicht is het ook niet zo evident dat de opgesnorde man nu ineens volledig zijn verhaal uit de doeken doet en de nieuwsgierige buitenlander in geuren en kleuren zijn verhaal van opgang en ondergang onder Poetin vertelt. Maar dit kan natuurlijk de pret niet bederven, tenslotte is het een roman.

De gezochte man is Vadim Baranov, de spin-doctor, de ideoloog, de man die de baas van het Kremlin allerlei influistert. Dat laatste relativeert hijzelf een beetje door te stellen dat hij “ook niet zo’n geweldige regisseur was, hooguit een medeplichtige” (210). De naam is door de auteur uitgevonden, maar het gaat eigenlijk over Vladislav Soerkov, Poetins echte spin-doctor en vicepremier van Rusland tussen 2011 en 2013. Hij werd gezien als de belangrijkste ideoloog van de Russische regering.

Deze roman brengt het verhaal hoe Baranov bij de president terechtkomt, aangespoord door de oligarch Boris Berezovski, die als schatrijke zakenman dacht heel Rusland en heel de regering in zijn zak te hebben. Hij zou het geweest zijn die Poetin tot president maakte, in de hoop dat deze lamme, toen weinig inspirerende bureaucraat en ex-KGBer gemakkelijk te manipuleren zou zijn. Een serieuze misrekening. Van zodra Poetin aan de macht kwam, liet hij Berezovski vallen en wilde hij van niemand nog adviezen laat staan bevelen krijgen (88). De perfecte alleenheerser dus, helemaal in de lijn van de Russische tsaren (die ook zo genoemd werden – samoderzjets).

In dit boek kom je een heleboel interessante dingen te weten, zo bijvoorbeeld de mening van Poetin dat hij het einde van de Sovjetunie en van de Koude Oorlog niet zag als een nederlaag, dat hij door het Westen verslagen zou zijn, maar dat de Sovjetmensen zich bevrijd hebben van een dictatuur (126). Belangrijke episodes uit Poetins bewind worden verteld, zo de pijnlijke scene in Sotsji waar de Duitse bondskanselier Angela Merkel in het kabinet van Poetin ineens voor een labrador komt te staan en dat terwijl de gastheer perfect weet dat Merkel een panische angst heeft voor honden (184). Later vertelt hij aan Baranov dat het de bedoeling was het buitenland weer respect te doen krijgen voor Rusland en korte metten te maken met de denigrerende en neerbuigende, in het beste geval ironische houding van Amerikanen en westerlingen jegens het Russische regime (187). Dat de president van het grootste land ter wereld op dergelijke infame wijze respect probeert/denkt af te dwingen, stemt tot nadenken. Dat gedrag doet denken aan de spelletjes met de straatjongens van zijn jeugdjaren op de binnenplaatsen in Leningrad, de houding, de levensfilosofie van de kleine boef (choeligan – hooligan). Als we nu weten hoe zijn regime werkt, met welke mensen en welke methodes, zal het niet verwonderen dat hij in zijn geboortestad Sint-Petersburg (Leningrad) zijn medestanders rekruteert (189).

Boeiend is ook het verhaal over de Olympische (“Poetinische”) Winterspelen in Rusland (Sotsji, februari 2014, een week voor de annexatie van de Krim), die hij als het hoogtepunt van zijn bewind zag (211). De bravoure en het bedrog waarmee de Spelen opgezet werden, maakten dat Potemkin trots op hem zou zijn geweest (211). Dat laatste is een cliché: toen Potemkin in 1783 de Krim inpalmde bij Rusland, trok hij geen “Potemkinse dorpen” op (nepdorpen, zoals de legende het wil), maar echte steden en havens (Odessa, Jekaterinoslav) die er tot de dag van vandaag staan.

De Kremlin-ideoloog noemt zijn baas “geen groot acteur, maar slechts een groot spion” (210). Dat valt te betwijfelen – veel collega’s die Poetin in de DDR gekend hebben, getuigen dat hij een middelmatige ambtenaar was; bovendien valt de koelbloedigheid waarmee hij westerse aantijgingen weerlegt of weglacht, toch van enig dramatisch talent.

Heel het verhaal draait rond het plan van Berezovski en later van Poetin zelf om de mensen iets in ruil te bieden voor de verloren gegane Sovjetideologie, nl. een mythologie (“Als de mensen zich niet meer interesseren voor de politiek, dan bieden wij ze een mythologie!”, 77).

Alle scharniermomenten van Poetins bewind komen aan bod: de oorlog tegen Tsjetsjenië, de strijd tegen de oligarchen, de bezetting van de Krim en de inval in Oekraïne, allemaal goed bekend uit de media, wat het verhaal nog geloofwaardiger maakt. Het boek wil je in één ruk uitlezen, het is goed geschreven, met leuke verwijzingen naar de Russische literatuur (Zamjatin, Boelgakov), met rake citaten naar westerse schrijvers en denkers (waar Poetin een hekel aan heeft) en met heel wat rake uitspraken. Over de jaren negentig schrijft hij: “De nieuwe helen, de bankiers en de topmodellen, legden hun heerschappij op. En de principes waarop het bestaan van driehonderd miljoen Sovjetburgers was gebaseerd werden omvergekegeld. Die mensen waren opgegroeid in een vaderland en stonden nu opeens in een supermarkt.” (78).

Storend is het systematisch gebruik van de jij-vorm voor het formele Russische vy (u). Ik kan me moeilijk voorstellen dat Berezovski Poetin aanspreekt met Volodja of dat zijn fluisteraar hem tutoyeert.